• be·dwang
enkelvoud meervoud
naamwoord bedwang -
verkleinwoord - -

het bedwango

  1. controle.
     Ze kreeg haar ademhaling snel in bedwang.[1]
• Ik moet hem al jaren lang in bedwang houden. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]