bedieden
- be·die·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bedieden |
bediedde |
bedied |
zwak -d | volledig |
bedieden
- overgankelijk, (verouderd) beduiden
- Ik weet wel wat er den brief bediedt ("Rozemarijn" van Kadril).
- Het woord 'bedieden' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.