Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘cocaïne roken via een waterpijp’ voor het eerst aangetroffen in 1982 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
basen
basede
gebased
zwak -d volledig

Werkwoord

basen

  1. onovergankelijk high worden van cocaïne(damp) door het te roken met een waterpijp
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de basenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord base

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Deens

Woordafbreking
  • ba·sen

Zelfstandig naamwoord

basen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van base


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
basar

basen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van basar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van basar