• barst·te uit
vervoeging van
uitbarsten

barstte uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitbarsten
    • Ik barstte uit. 
    • Jij barstte uit. 
    • Hij, zij, het barstte uit. 
     Toen ik de gigantische muur inktzwarte wolken op me af zag komen barstte ik in tranen uit.[1]
     'Lieve god, je ziet eruit als Franz Diener op de dag erna' barstte Poulette spontaan uit toen ze de kleine gele damessalon op de tweede verdieping binnenkwam.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691