Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bar·be·knoei
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord barbeknoei
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de barbeknoeim

  1. (informeel) barbecue
     Was het nog leuk gisteren bij de barbeknoei?[1]
     Een zwemfeest met barbeknoei toe. Net wat we nodig hebben op een vrijdag![2]
     Want u bent flink zuur als u achteloos omgaat met uw barbeknoei-apparatuur, want de verzekering betaalt onbeheerd in de tuin of op balkon achtergelaten grillmasters niet uit.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Fantastica” (2009), Archipel, ISBN 9789063054472, p. 165
  2.   Weblink bron
    Caroline Pitcher
    “Tijd voor chocola” (2012), Unieboek Het Spectrum  , ISBN 9789000313204, p. 70
  3.   Weblink bron “SoulSmokersSlowfood BBQ- squad popt op bij Hofbogen” (28 maart 2018) op RTV Rijnmond