• av·ta·ler
Naar frequentie 6160

avtaler

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van avtale

avtaler

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van avtale


  • av·ta·ler

avtaler

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van avtala

avtaler

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van avtale

avtaler

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van avtale