• auf·ge·tischt
  • Voltooid deelwoord, afgeleid van het Duitse werkwoord  auftischen ww  met het voorvoegsel ge- en met het achtervoegsel -t
Naar frequentie 39026
stellend vergrotend overtreffend
aufgetischt
- - -
- - -
alle verbuigingsvormen

aufgetischt

  1. geschoteld, opgediend, opgedist, vergast, voorgeschoteld
  2. gedebiteerd, verteld, voorgeschoteld
  • [2]: aufgetischte Lügen
gedebiteerde leugens

aufgetischt aufgetischt

  1. voltooid (verleden) deelwoord van auftischen

hat aufgetischt

  1. derde persoon enkelvoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van auftischen