• an·nä·hen
  • Afleiding van het Duitse woord  nähen ww  naaien met het voorvoegsel an-
Naar frequentie 9254
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
annähen
nähte an
angenäht
zwak volledig hulpwerkwoord: haben

annähen

  1. aannaaien