ankomst
- an·komst
- Afkomstig uit het Nederduits
- Noors zelfstandig naamwoord met het voorvoegsel an-
Naar frequentie | 6232 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ankomst | ankomsten | ankomster | ankomstene |
genitief | ankomsts | ankomstens | ankomsters | ankomstenes |
ankomst, m
- [1]: skipets ankomst
de aankomst van het schip
- [1]: en forsinket ankomst
een vertraagde aankomst