anchois
- an·chois
- Ontleend aan het Oudprovençaalse anchoia, dat via het Volkslatijn afkomstig is van het Oudgriekse ἀφύη.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
anchois | l'anchois | anchois | les anchois |
anchois m
- (straalvinnigen) (voeding) ansjovis
- «Une salade d'anchois.»
- Een ansjovissalade.
- «Un baril, un flacon d'anchois.»
- Een tonnetje, een fles ansjovissen.
- «Une salade d'anchois.»