ambulancehulpverlener

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·bu·lan·ce·hulp·ver·le·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambulancehulpverlener ambulancehulpverleners
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ambulancehulpverlenerm

  1. (medisch) (beroep) iemand die met een ambulance rijdt en in noodgevallen mensen komt helpen
    • De ambulancehulpverlener ging af op de melding die via 112 ontvangen werd.