• ali·ë·ne·ren
  • uit het Frans [1]

aliëneren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aliëneren
aliëneerde
gealiëneerd
zwak -d volledig
  1. vervreemden
     Kan een emancipatiepartij de minderheden in ons land werkelijk meer doen participeren aan onze democratie? Of zal het hen aliëneren van de 'gewone' partijen? Het zijn noodzakelijke vragen, nu sp.a-banneling Ahmet Koç met gelijkgestemden aan een eigen partij bouwt voor de gemeenteraadsverkiezingen.[3]
     Het feminisme staat vandaag voor een grote uitdaging: onrecht tegen vrouwen aanklagen, zonder de mannen te vergeten, of te aliëneren.[4]
53 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[5]
  1. aliëneren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “standpunt” (18 maart 2017), De Morgen
  4.   Weblink bron “Een ongewild seksloos leven kan iedereen overkomen” (28 april 2018), De Morgen
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be