alarmar
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
alarmo | alarmava | alarmat |
1e vervoeging | volledig |
alarmar
- alarmeren, verontrusten, schrik aanjagen
- a·lar·mar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
alarmar |
alarmaba |
alarmado |
volledig |
alarmar
- alarmeren
- verontrusten, schrik aanjagen
- [1] sobresaltar
- [2] desasogar