• af·wacht
vervoeging van
afwachten

afwacht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwachten
    • ... dat ik afwacht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwachten
    • ... dat jij afwacht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwachten
    • ... dat hij afwacht. 
     ' Ik antwoordde vlug: 'Ik vermoed dat een mens gewoon afwacht wat er gebeurt.[1]


  1. Victoria Holt
    “Een waaier van geluk” (1988), Saga, ISBN 9788726484939