afvist
- af·vist
vervoeging van |
---|
afvissen |
afvist
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvissen
- ... dat jij afvist.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvissen
- ... dat hij afvist.
- Het woord afvist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- af·vist
- Deense werkwoordsvorm met het voorvoegsel af-
Naar frequentie | 4095 |
---|
afvist
- voltooid deelwoord van afvise