• af·sprak
vervoeging van
afspreken

afsprak

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afspreken
    • ... dat ik afsprak. 
    • ... dat jij afsprak. 
    • ... dat hij, zij, het afsprak. 



afsprak

  1. afspraak

afsprak

  1. afspreken, een afspraak maken