Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ge·pas·te

Bijvoeglijk naamwoord

afgepaste

  1. verbogen vorm van de stellende trap van afgepast

Werkwoord

vervoeging van: afpassen…
verbogen vorm: afgepastee

afgepaste

  1. verbogen vorm van afgepast, voltooid deelwoord van afpassen

Gangbaarheid