Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·dongt
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afdingen

afdongt

  1. (in een bijzin) gij-vorm verleden tijd van afdingen
      Hebt gij eenige van die Bloemen gekocht op welke gij zoo afdongt bij dien ouden Man op de Bloemmarkt?[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    A. Kappelhoff
    “Handleiding voor eerstbeginnende leerlingen in de Fransche taal, tot de verbuiging der zelfstandige-, bijvoegelijke-, en voornaam-woorden” (1812), A. Meijer : Schalekamp en Van de Grampel, p. 324