(klemtoonhomogram)

  • af·doen·de

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

vervoeging van: afdoen
verbogen vorm: afdoendee

áfdoende

  1. verbogen vorm van afdoend, het onvoltooid deelwoord van áfdoen

afdóénde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van afdoend
     Uiteindelijk kwam die klap toen men er van doordrongen raakte dat alle interne reorganisaties niet afdoende waren.[1]
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]