• ad·ver·te·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘openbaar bekendmaken’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
  • Van het Franse avertir, van het Latijnse 'advertere' met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
adverteren
adverteerde
geadverteerd
zwak -d volledig

adverteren

  1. overgankelijk tegen betaling kennisgeven van iets in de media, reclame maken
    • Er werd regelmatig geadverteerd voor dit product. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]