vervoeging
onbepaalde wijs to  acquiesce 
he/she/it  acquiesces 
verleden tijd  acquiesced 
voltooid
deelwoord
 acquiesced 
onvoltooid
deelwoord
 acquiescing 
gebiedende wijs  acquiesce 

acquiesce

  1. zich ergens — al dan niet met tegenzin — bij neerleggen, iets laten rusten


vervoeging van
acquiescer

acquiesce

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van acquiescer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van acquiescer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van acquiescer