• ac·cul·tu·re·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
accultureren
accultureerde
geaccultureerd
zwak -d volledig

accultureren [1]

  1. ergatief (cultuur) zich aanpassen aan de culturele omgeving
     De nadruk die Jezuïeten legden op intellect, studie en onderwijs zorgde ervoor dat zij vaak in grote mate accultureerden met de nationale cultuur en gebruiken van de landen waar ze resideerden.[2]