accoster
- Ontwikkeld uit Oudfrans acoster, afgeleid van coster “naar de kust gaan, volgen” met het voorvoegsel a-, aangetroffen vanaf 12e eeuw. [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
accoster |
accostais |
accosté |
eerste groep | volledig |
accoster
- overgankelijk aanleggen, aanmeren
- overgankelijk dichtbij volgen, aanklampen
- «Les deux feujs accostent Manuela et Naomie, deux bombes noires et mortelles qui tapinent au bord de la route.»[2]De twee Joden klampen Manuela en Naomie aan, twee zwarte seksbommen, die aan de kant van de weg aan het tippelen zijn.
- «Les deux feujs accostent Manuela et Naomie, deux bombes noires et mortelles qui tapinent au bord de la route.»[2]
- wederkerend (verouderd) bezoeken
- ↑ Weblink bron accoster in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
- ↑ “Le Boss de Boulogne” (2014), Don Quichotte éditions