Spaans

Uitspraak
  • IPA: /ak.siˈðen.te/
Woordafbreking
  • ac·ci·den·te
enkelvoud meervoud
accidente accidentes

Zelfstandig naamwoord

accidente m

  1. ongeluk, ongeval

Werkwoord

vervoeging van
accidentar

accidente

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van accidentar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van accidentar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van accidentar