• a·ca·pa·rar
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
acaparar
acaparaba
acaparado
volledig

acaparar

  1. overgankelijk hamsteren, inpikken
  2. monopoliseren, zich toe-eigenen
  3. naar zich toetrekken (van macht, aandacht)