• ab·surd·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord absurdheid absurdheden
verkleinwoord

de absurdheidv

  1. het vreemde, het onwaarschijnlijke, het gekke, het belachelijke
     We wisselen heel hard lachen om de absurdheid van de situatie af met af en toe een potje janken[1]
     Na deze manoeuvre realiseerde ze zich de absurdheid van deze manier van denken.[2]
  1.   Weblink bron
    Tim Reedijk
    “Nederlanders door sneeuw al dagen vast in Istanboel: We zijn kapot” (09-01-2017), Tubantia
  2. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2