enkelvoud meervoud
nominatief   absolvo     absolvoj  
accusatief   absolvon     absolvojn  

absolvo

  1. vrijspraak, kwijtschelding, absolutie


vervoeging van
ăbsŏlvĕre

ăbsŏlvō

  1. actief indicatief praesens, eerste persoon enkelvoud van ăbsŏlvĕre