abbeizen
- ab·bei·zen
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abbeizen |
beizte ab |
(ist) abgebeizt |
zwak | volledig |
abbeizen
- overgankelijk afbijten (met chemische middelen oplossen)
- «Ich sehe mein Rentenalter jetzt schnell auf mich zukommen, arbeitsintensive Tätigkeiten wie Farbe abbeizen sind nichts mehr für mich.»
- Ik zie mijn pensioenleeftijd nu wel heel dichtbij komen, arbeidsintensieve activiteiten als verf afbijten zijn niet meer voor mij.
- «Ich sehe mein Rentenalter jetzt schnell auf mich zukommen, arbeitsintensive Tätigkeiten wie Farbe abbeizen sind nichts mehr für mich.»
- Farbe abbeizen
afbijten van verf, verf afbijten