• ab·bei·zen
  • Samenstelling van het Duitse bijwoord ab en het Duitse werkwoord beizen
Naar frequentie zeldzaam
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
abbeizen
beizte ab
(ist) abgebeizt
zwak volledig

abbeizen

  1. overgankelijk afbijten (met chemische middelen oplossen)
    «Ich sehe mein Rentenalter jetzt schnell auf mich zukommen, arbeitsintensive Tätigkeiten wie Farbe abbeizen sind nichts mehr für mich.»
    Ik zie mijn pensioenleeftijd nu wel heel dichtbij komen, arbeidsintensieve activiteiten als verf afbijten zijn niet meer voor mij.
  • Farbe abbeizen
afbijten van verf, verf afbijten