• aar·de·wer·ken
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen aardewerken

aardewerken

  1. van aardewerk vervaardigd
    • Zij had een prachtig versierde aardewerken kruik op tafel staan. 
     De zuilengalerij was begroeid met klimop. Een van de grote aardewerken vazen waaruit bougainville golfde, was gebarsten. Onkruid groeide tussen het grind. Vredig, maar dat was het woord niet. Berustend. Men zou het verstrijken van de tijd en het verlies van alle dingen inderdaad net zo goed kunnen aanvaarden.[1]

de aardewerkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aardewerk
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 13