Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·wak·kert

Werkwoord

vervoeging van
aanwakkeren

aanwakkert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanwakkeren
    • ... dat jij aanwakkert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanwakkeren
    • ... dat hij aanwakkert. 

Gangbaarheid