• aan·spoor·de
vervoeging van
aansporen

aanspoorde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aansporen
    • ... dat ik aanspoorde. 
    • ... dat jij aanspoorde. 
    • ... dat hij, zij, het aanspoorde. 
     Hoewel sommige hersencellen haar aanspoorden tot vriendelijke lichaamstaal, wilde een bepaald gedeelte hieraan niet meewerken.[1]