aanplante
Nederlands
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
- aan·plan·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanplanten |
aanplante
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aanplanten
- ... dat men aanplante.
vervoeging van |
---|
aanplanten |
aanplante