• aan·na·men

de aannamenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanname
vervoeging van
aannemen

aannamen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aannemen
    • ...dat wij aannamen. 
    • ...dat jullie aannamen. 
    • ...dat zij aannamen.