• aan·maan·de
vervoeging van
aanmanen

aanmaande

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanmanen
    • ... dat ik aanmaande. 
    • ... dat jij aanmaande. 
    • ... dat hij, zij, het aanmaande. 
     Toen hoorde hij tot zijn angst en vreugde de stem van de aartsengel Gabriel als een lied van binnen uit de klif komen, een stil lied dat hem aanmaande zijn landsheer te halen want die had een nog grotere zorg.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767