aanmaande
- aan·maan·de
vervoeging van |
---|
aanmanen |
aanmaande
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanmanen
- ... dat ik aanmaande.
- ... dat jij aanmaande.
- ... dat hij, zij, het aanmaande.
- ... dat ik aanmaande.
- ▸ Toen hoorde hij tot zijn angst en vreugde de stem van de aartsengel Gabriel als een lied van binnen uit de klif komen, een stil lied dat hem aanmaande zijn landsheer te halen want die had een nog grotere zorg.[1]
- Het woord aanmaande staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767