Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·hob·be·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanhobbelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanhobbelen
hobbelde aan
aangehobbeld
zwak -d volledig
  1. met een schommelende beweging dichterbij komen
  2. willoos, kritiekloos en gedwee achter iets of iemand aanlopen
     Weg met de Twentse bescheidenheid! De aanhangers van de Vrije Republiek Twente (VRT) prediken meer daadkracht en zelfbewustzijn. Vanaf nu bepaalt Twente haar eigen toekomst. 'Jammer, maar we gaan niet meer als een loopse teef achter Den Haag aanhobbelen.[1]
     'Ik denk dat de denkkracht en creativiteit van Nederland erg nodig zijn in deze fase. We moeten niet achter de uitkomst van toppen van Frankrijk en Duitsland aanhobbelen, maar zelf het voortouw nemen met eigen ideeën en voorstellen.'[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Glorieus falen in Vrije Republiek Twente” (29-11-2007), Tubantia
  2.   Weblink bron “Kok: Nederland moet voortouw nemen in eurozone” (25-08-2011), Tubantia