• aan·duid·den
vervoeging van
aanduiden

aanduidden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanduiden
    • ...dat wij aanduidden. 
    • ...dat jullie aanduidden. 
    • ...dat zij aanduidden. 
     Hoewel de meeste bewoners van de omliggende wijken het meestal als ‘kanaal’ aanduidden, vertikte zij het de strook water zo te definiëren.[1]