Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·blies

Werkwoord

vervoeging van
aanblazen

aanblies

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanblazen
    • ... dat ik aanblies. 
    • ... dat jij aanblies. 
    • ... dat hij, zij, het aanblies. 

Gangbaarheid