Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aal·bes·ach·ti·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aalbesachtigen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aalbesachtigenmv

  1. (bloemplanten) geslacht Ribes   plantengeslacht waar de aalbes lid van is

Gangbaarheid