aageguckt
- aa·ge·guckt
- Afleiding van het Pennsylvania-Duitse werkwoord gucke met het voorvoegsel aa- en met het voorvoegsel ge-
aageguckt
- zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van aagucke
(ich hab) aageguckt
- zwakke verbuiging eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aagucke
(mir hen) aageguckt
- zwakke verbuiging eerste persoon meervoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aagucke
- «Mir hen zwee Heiser aageguckt.»
- We hebben naar twee huizen gekeken.
- «Mir hen zwee Heiser aageguckt.»