• aa·ge·guckt
  • Afleiding van het Pennsylvania-Duitse werkwoord gucke met het voorvoegsel aa- en met het voorvoegsel ge-

aageguckt

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van aagucke

(ich hab) aageguckt

  1. zwakke verbuiging eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aagucke

(mir hen) aageguckt

  1. zwakke verbuiging eerste persoon meervoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aagucke
    «Mir hen zwee Heiser aageguckt
    We hebben naar twee huizen gekeken.