• Wo·ten
  • Woot met uitgang -en

de Wotenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord Woot
    • Afgezien van die, éen voor éen talrijke, maar tevens én breed-uit én saamgesloten wonende, westelijke randbevolkingen, telt de Finno-Ugrische familie nog welhaast een dozijn wijder verspreid levende takken, ten deele, zooals de 20.000 Wepsen, in de buurt van het Onegameer, de 15000 Ingriërs en Woten in Ingermanland, (…) [1]