WikiWoordenboek:Duitse naamvallen

Op deze pagina behandelen we de vier Duitse naamvallen. In het Duits worden nog naamvallen gebruikt, in het Nederlands theoretisch gezien ook, alleen kent het Nederlands geen verschillende lidwoorden meer (m.u.v. de tweede naamval). Vroeger werden er ook in het Nederlands naamvallen gebruikt. Hier zien wij nog steeds een klein deel van terug (de man des huizes). In het Duits worden vier naamvallen onderscheiden. De lidwoorden hebben verschillende vormen voor de meeste daarvan:

  1. Eerste naamval (onderwerp)
    der m, die v, das o, die mv
  2. Tweede naamval (bijvoeglijke bepaling)
    des m, der v, des o, der mv
  3. Derde naamval (meewerkend voorwerp)
    dem m, der v, dem o, den mv
  4. Vierde naamval (lijdend voorwerp)
    den m, die v, das o, die mv

De eerste naamval (nominatief)

De eerste naamval is de meest voorkomende en meest gemakkelijke naamval. De eerste naamval wordt gebruikt voor het onderwerp en het naamwoordelijk gezegde na de koppelwerkwoorden 'sein' (zijn), 'werden' (worden) en 'bleiben' (blijven). Alle Duitse woorden hebben een geslacht (m, v of o). Als we deze woorden in zinnen gaan gebruiken, wordt een m-woord in een zin der. Bijvoorbeeld:

Ich bin der Chef.
Sie ist die Lehrerin.

Omdat het woord 'Chef' mannelijk is, krijgt het in een zin het woord der ervoor. Omdat het woord 'Lehrerin' vrouwelijk is, krijgt het in een zin het woord die ervoor.


Let op: zinnen die op de bovenstaande voorbeeldzinnen lijken, hoeven niet per se eerste naamval te zijn! Als u bijvoorbeeld wilt zeggen:

Ik koop een lepel.

dan krijgt de zin een vierde naamval, omdat kopen geen koppelwerkwoord is en lepel is dan een lijdend voorwerp. Het wordt dan:

Ich kaufe einen Löffel.

In de voorbeeldzinnen hierboven zijn Chef en Lehrerin géén lijdende voorwerpen, maar het naamwoordelijk deel van het gezegde, ze zijn 'hetzelfde' als het onderwerp (Ich is hetzelfde als de Chef en Sie is hetzelfde als de Lehrerin). In dat geval gebruikt u de eerste naamval.

De tweede naamval (genitief)

De tweede naamval wordt relatief weinig gebruikt. Het wordt vaak gebruikt met een 'van de'-bepaling of bijvoeglijke bepaling. Bijvoorbeeld:

Het huis van de man = Das Haus des Mannes
Het hoofdbestanddeel van onze taal = Der Hauptbestandteil unserer Sprache

Bij de tweede naamval krijgt het zelfstandig naamwoord mannelijk of onzijdig een extra -es of -s. Meestal komt er -es bij een zelfstandig naamwoord met één lettergreep en -s bij een zelfstandig naamwoord met meerdere lettergrepen.

De volgende voorzetsels krijgen een tweede naamval: trotz, wegen, innerhalb, außerhalb, während, anhand.

Er is ook een klein aantal werkwoorden die gepaard gaan met een voorwerp dat in de tweede naamval staat:

Erbarme dich meiner! = Heb medelijden met mij!

De derde naamval (datief)

De derde naamval wordt voornamelijk gebruikt voor het meewerkend voorwerp. De derde naamval is echter een gecompliceerdere naamval door zijn vele uitzonderingen. De derde naamval wordt gebruikt:

  1. Voor het meewerkend voorwerp (aan, voor).
  2. Altijd na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer en gegenüber.
  3. Soms na de voorzetsels an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen.
    Achter deze voorzetsels gaat een derde naamval als u 'waar?' of 'wanneer?' kunt vragen.
    Achter deze voorzetsels gaat een vierde naamval als u 'waarheen?' kunt vragen.
    Als de vragen 'waar?', 'wanneer?' en 'waarheen?' niet gesteld kunnen worden:
    komt er achter alle voorzetsels een derde naamval.
    behalve bij auf en über, die krijgen een vierde naamval.
  4. Na de werkwoorden danken, gratulieren en helfen.
  5. Bij een bijvoeglijke bepaling met 'van' (von + derde naamval)
  6. Als 'van' bij een werkwoord hoort, bijvoorbeeld:
    Het verzamelen van kaarten = Das Sammeln von Karten

Enkele zinnen met de derde naamval:

Wir machen ein Programm mit unserem Computer.
Het wordt 'unserem', omdat het woord mit een voorzetsel is van de derde naamval en er dus een derde naamval gebruikt moet worden. Omdat Computer mannelijk is (der Computer), wordt het unser + dem = unserem.
Sie steht beim Automaten.
Het wordt 'beim', omdat het woord bei een voorzetsel is van de derde naamval en er dus een derde naamval gebruikt moet worden. Omdat Automat mannelijk is (der Automat), wordt het bei + dem = beim.
Seit einer Woche bin ich krank.
Het wordt 'einer', omdat het woord seit een voorzetsel is van de derde naamval en er dus een derde naamval gebruikt moet worden. Omdat Woche vrouwelijk is (die Woche), wordt het ein + der = einer.

Bij veel zinnen is het samenvoegen van voorzetsels en lidwoorden belangrijk. Zo wordt 'bei' + 'dem' = 'beim' en 'von' + 'dem' = 'vom'.

De vierde naamval (accusatief)

De vierde naamval lijkt erg op de eerste naamval. Bij het gebruik ervan veranderen enkel mannelijke woorden. De vierde naamval wordt gebruikt voor lijdende voorwerpen. Ook wordt deze naamval gebruikt:

  1. Altijd na de voorzetsels bis, durch, entlang, für, gegen, ohne, um.
  2. Soms na de voorzetsels an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen.
    Achter deze voorzetsels gaat een derde naamval als u 'waar?' of 'wanneer?' kunt vragen.
    Achter deze voorzetsels gaat een vierde naamval als u 'waarheen?' kunt vragen.
    Als de vragen 'waar?', 'wanneer?' en 'waarheen?' niet gesteld kunnen worden:
    komt er achter alle voorzetsels een derde naamval.
    behalve bij auf en über, die krijgen een vierde naamval.
  3. Na de werkwoorden bitten, es gibt en fragen.
  4. Na de werkwoorden sprechen über, denken an, (sich) erinnern an en schreiben an.