• Spaans aak·je
  • Spaanse aak met het achtervoegsel -je, waarbij in de onbepaalde vorm de onverbogen vorm van het bijvoeglijk naamwoord wordt gebruikt

het Spaans aakjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord Spaanse aak
    • In de hoek van de tuin is een Spaans aakje opgekomen. 
    • Het Spaanse aakje in de hoek van de tuin kreeg te weinig zon.