Monocarpus
- Mo·no·car·pus
- van Oudgrieks μόνος (monos) "alleen, enkel" en καρπός (karpos) "vrucht" dus: slechts eenmaal vruchtdragende
Monocarpus m
- (plantkunde) geslacht van levermossen waarbinnen maar één soort bekend is
- (plantkunde) gebruikt als aanduiding in de naamgeving van uiteenlopende planten die maar één keer bloeien
- [2] monocarpisch