• IPA: \dʑi.kaɴ\, [d͡ʑikã̠ɴ]

時間

  1. tijd
    «時間十分ある。»
    Wij hebben genoeg tijd.
  2. (tijdrekening), (eenheid) uur
    «彼女時間待っているんです。»
    Ik heb een uur op haar gewacht.
  1. tijd, keer


  • IPA: /ʂɚ˧˥tɕiɛn˥˥/

時間 (traditioneel, Pinyin shíjiān, vereenvoudigd 时间)

  1. tijd