(klemtoonhomogram)

до-ма

до́ма

  1. thuis
    «В такую погоду нормальные люди дома сидят, телевизор смотрят.»
    Bij zulk weer zitten mensen thuis en kijken tv.

до́ма

  1. genitief enkelvoud van дом
  2. accusatief enkelvoud van дом

дома́

  1. nominatief meervoud van дом