Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·nuut
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘60e deel van uur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1494 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘eerste beknopt schriftelijk ontwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1470 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord minuut minuten
verkleinwoord minuutje minuutjes

Zelfstandig naamwoord

minuut v/m

  1. (tijdrekening), (eenheid) eenheid van tijd
    • Een uur bestaat uit 60 minuten en een minuut bestaat uit 60 seconden. 
     Razendsnel schoot ik in actie en propte al mijn spullen binnen een minuut mijn rugzak in.[3]
  2. eenheid voor hoeken
    • Een minuut is het 1/60ste deel van een graad. 
  3. (juridisch) een oorspronkelijk document
Synoniemen
Meroniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Ripuarisch

Uitspraak
  • IPA: /miˈnyʦ/

Zelfstandig naamwoord

minuut o

  1. minuut
Schrijfwijzen