Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • se·mes·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘halfjaar’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Afkomstig van het Latijnse semestris, wat weer een samenstelling is van sex (zes) en mensis (maand). Wij hebben het woord geleend via het Duitse Semester.
enkelvoud meervoud
naamwoord semester semesters
verkleinwoord semestertje semestertjes

Zelfstandig naamwoord

het semestero

  1. (tijdrekening), (eenheid) (in een opleiding) een half jaar.
    • Het semester was voor hun gevoel erg snel voorbij. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen