Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwe·tend

Werkwoord

vervoeging van: zweten
verbogen vorm: zwetende

zwetend

  1. onvoltooid deelwoord van zweten

Bijvoeglijk naamwoord

zwetend

  1. transpirerend
    • De zwetende man stonk vreselijk, maar hij zei dat eerlijk zweet niet stinkt. 
    • De zwetende malariapatiënt lag tandenklapperend in bed.