Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwach·telt in
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
inzwachtelen

zwachtelt (...) in

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzwachtelen
    • Jij zwachtelt in. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzwachtelen
    • Hij zwachtelt in. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van inzwachtelen
    • Zwachtelt in! 

Gangbaarheid