• zon·gen
vervoeging van
zingen

zongen

  1. meervoud verleden tijd van zingen
    • Wij zongen. 
    • Jullie zongen. 
    • Zij zongen. 
     De vogels doken de kloof in, de krekels zongen in het droge gras en de mieren waren al druk bezig voedsel te zoeken.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers