zongen
- zon·gen
vervoeging van |
---|
zingen |
zongen
- meervoud verleden tijd van zingen
- Wij zongen.
- Jullie zongen.
- Zij zongen.
- Wij zongen.
- ▸ De vogels doken de kloof in, de krekels zongen in het droge gras en de mieren waren al druk bezig voedsel te zoeken.[1]
- Het woord zongen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers